Belichting : de basics
     

Om te begrijpen wat een "juiste" belichting inhoudt, helpt het om een beetje vertrouwd te geraken met het begrip dynamiek.

In verband met belichting verwijst dynamiek (dynamic range in het engels) altijd naar het verschil tussen de donkerste en de lichtste partijen in een beeld (onderwerp, opname, monitor, projectie, .... Dynamiek i.v.m. licht wordt meestal uitgedrukt in "stops" (daarover later meer).

Het filmpje hieronder zou een en ander duidelijk moeten maken :

 

 

Je zal regelmatig in lichtomstandigheden moeten filmen waar het verschil tussen lichtste en donkerste partijen groter is dan dan wat je camera aankan, in dat geval zal je zelf moeten bepalen, door je diafragmakeuze (of eventueel je sluitersnelheid, daarover verder meer) welke delen je "laat vallen", de donkere of de lichte.

Je kan ook terecht komen in situaties waar de gevoeligheid van je camera sensor niet toereikend is om de donkerste partijen op te nemen. Verhoging van de gain of isowaarde kan dan een oplossing zijn, maar gaat wel ten koste van de kwaliteit.



De belichtingsdriehoek : diafragma - sluitersnelheid - iso (of gain)

De drie elementen hierboven beinvloeden, elk op hun manier, de hoeveelheid licht die op de sensor terecht komt. (Strikt genomen is dat niet helemaal waar voor de iso/gain instelling maar daarover straks meer)

1. Diafragma (iris):


Hierboven een reeks van 6 diafragma stops. Elke volgend stap laat slechts half zo veel licht door als de vorige.
De volledige dafragma reeks gaat als volgt :
 

1 /  1.4 /  2 /  2.8 /  4 /  5.6 /  8 /  11 /  16 /  22 /  32 /  45 /  64 /  90 /  128 / ...


Het begrip "stop" refereert naar de diafragma ring die bij de betere lenzen telkens "vastklikt" op een van de bovenstaande waarden.
Belangrijkste om te onthouden :

  • één diafragmawaarde hoger (groter getal) halveert de hoeveelhied binnengelaten licht.
  • één diafragmawaarde lager (kleiner getal) verdubbelt de hoeveelheid binnengelaten licht.

Voor wie wil weten waar die vreemde getallenreeks vandaan komt klik hier

Meer info over diafragma, lenzen, scherptediepte, ... hier

 

2. sluitertijd (sluitersnelheid,shutterspeed)

De sluitertijd bepaalt hoe lang één frame belicht wordt. Gangbare sluitertijden van kort naar lang :

1/2000 - 1/1000 - 1/500 - 1/250 - 1/125 - 1/100 - 1/60 - 1/50 - 1/30 - 1/25 - 1/10 - ...


1/30ste en 1/60ste zijn buitenbeentjes, verbonden met het NTSC opnameformaat waarover later meer

De wiskunde is hier beduidend makkelijker : bv. 1/25 ste seconde is dubbel zo lang als 1/50 ste en laat dus ook dubbel zo veel licht binnen (ook in dit geval 1 stop dus).

Een stop verschil betekent altijd een verdubbeling of halvering. Van tijd of van doorgelaten licht. 

De volgende combinatie van sluitertijd en diafragma geeft dus telkens exact dezelfde belichting.

 

1/1000 2
1/500 2.8
1/250 4
1/125 5.6
... ...

In fotografie eindigt het vehaal hier. In film komt er nog een bijkomend gegeven meespelen : framerate / FpS / beelden per seconde

Film komt tot stand door een reeks beelden snel na mekaar te projecteren. Het aantal beelden per seconden varieert : 24/25/30/50/60 afhankelijk van het gekozen formaat en de plek in de wereld waar je vertoeft. Het meest gangbare formaat in europa is 25 frames per seconde.
Dat heeft uiteraard gevolgen voor de sluitertijd. Als je 25 FpS wil opnemen, dan heb je per frame maximaal 1/25ste seconde de tijd om dat frame te belichten. Praktisch geproken heb je ook nog de tijd nodig om de pellicule te transporteren en klaar te zetten voor het volgende frame (analoge camera), of de informatie van de sensor te decoderen en weg teschrijven en de sensor "leeg te maken" voor het volgende frame (digitale camera), al zijn er momenteel nogal wat digitale camera's die tot 1/25ste seconde sluitertijd kunnen gaan bij een framerate van 25.

Samenvattend : de langst mogelijke sluitertijd is afhankelijk van de Framerate. Bij 25 FpS is de gangbare sluitertijd 1/50ste seconde

Kortere sluitertijden kunnen, maar zijn in de eerste plaats een artistieke keuze (zie filmpje hieronder) :

 

En hieronder een filmpje dat nog meer uitleg geeft over Framerate en Sluitertijd (beetje oubollig, maar wel duidelijk)

 


Welke Framerate te kiezen ?

3. ISO of GAIN

In de analoge wereld heeft elke soort pellicule een bepaalde gevoeligheid, een waarde die word uitgedrukt in is ISO, hoe hoger de ISO, hoe gevoeliger de film, dus hoe minder licht je nodig hebt voor een correcte belichting. Deze waarde is ondertussen ook overgenomen in de digitale wereld, al slaat ze in dit geval op de gevoeligheid van de beeld sensor die in de camera ingebouwd is.

Voor ISO-waarden geldt alweer : een verdubbeling van de waarde betekent dat de sensor dubbel zo gevoelig wordt en dus maar half zo veel licht nodig heeft.

Zeer belangrijk om rekening mee te houden : De laagst instelbare ISO waarde van de camera is waarde waarbij de sensor output niet versterkt wordt, en dus de beste kwaliteit geef. De ISO hoger instellen betekent dat je het signaal komende van de sensor "versterkt" maar dat gaat ten koste van de kwaliteit (zichtbaar als "ruis" in he beeld).

 

ISO vs. GAIN

De meeste digitale fototoestellen gebruiken ISO waarden om de gevoeligheid aan te duiden, o.a. omdat je op die manier ook weet hoe je je (losse) lichtmeter moet instellen om je belichting te meten, i.p.v. alleen maar te zien op je LCD scherm.

Veel (amateur of semi-professionele) video camera's gebruiken gain om de gevoeligheid aan te duiden, waarbij 0 dB staat voor de basisgevoeligheid van de camera en elke gain verhoging van 6dB een verdubbeling geeft van die gevoeligheid.